Voor het stellen van een diagnose kijkt de behandelaar naar kenmerken die bij het syndroom horen. Ook wordt er genetisch onderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat 85% van de patiënten een variant in het SCN1A-gen heeft. Het vroeg stellen van een diagnose is van groot belang. Na de diagnose (ongeacht de leeftijd) is een behandelplan nodig om epileptische aanvallen te verminderen en de cognitieve ontwikkeling te ondersteunen.
Een combinatie van anti-epileptische medicatie zal altijd nodig zijn. Deze geeft echter geen garantie voor aanvalsvrije periodes. Daarbij kan de medicatie helaas bijwerkingen veroorzaken.